zaterdag 24 september 2011

Een uittocht uit Arcadië: Kees Ouwens (1)

Arcadia heet de eerste bundel van Kees Ouwens. Maar wat voor Arcadië is dit? Het eerste gedicht luidt als volgt:

Een gezellig avondje

Mijn moeder is een goede vrouw,
zij houdt veel van mij.
Ik mag haar niet beledigen.

Mijn moeder is een huisvrouw,
maar ik doe alles in het groot.
Bij De Gruyter is de aardbeienjam
deze week goedkoper dan bij
Albert Heyn,
dat weet ik opperbest.
Men krijgt niet voor niets zo veel
reclamefolders in de bus
en dat is voor mensen als ik
boeiende lectuur.
Oei, de met 2 cent per 100 gram
afgeprijsde cervelaat van A & O,
vliegt mij van agressiviteit naar
de strot en Vivo deelt over mij
de lakens uit alsof het allemaal
maar niks kost.

Maar 's avonds, wanneer ik gezeten ben onder de
schemerlamp en aan de overvloedige borst van
de middenstand, beween ik het extra voordeel
van het zoon-zijn.

'Alsof het allemaal maar niks kost'. We horen de kleinburger die maar aan een ding denkt, zijn bankrekening, maar worden ook gewezen op de prijs die betaald wordt voor dit gezellig avondje: de totale uitdoving van sociaal en politiek verlangen. Waarom nog verlangen naar een andere wereld als we al in de best mogelijke wereld leven? In 'Op de drempel' schrijft Ouwens:

Ja zeker, ik stond op de drempel
van het leven.
Voor mij lag niets.
Achter mij ook niet.

Het Arcadia van Ouwens is geen paradijselijke staat waarnaar wordt terugverlangd, maar een kapitalistisch paradijs-op-aarde vol consumentengeluk waaruit geen ontsnapping mogelijk is, niet door in een geïdealiseerd verleden te vluchten, noch door de hoop te vestigen op een nog ongeopenbaarde toekomst. Arcadia heeft zich verwezenlijkt, wordt hier immers gesuggereerd, de wereld is zichzelf genoeg, en elke radicale verbeelding daarom overbodig: de borst van de middenstand is immers overvloedig genoeg.

Uiteraard druipt dit gedicht van de reviaanse ironie. En uiteraard wil de hoofdpersoon van dit gedicht trouw blijven aan zijn verlangen. Maar hoe? Zowat de enige activiteit die de mannelijke hoofdpersoon in deze bundel onderneemt is masturberen: keer op keer trekt hij zich in Arcadia terug in de natuur om zichzelf te bevredigen. Dit lijkt me, niet zozeer een protest, maar eerder een soort daad van defectie. (1) Masturbatie is de ultieme vorm van zelfbeschikking en weldadige verspilling tegelijkertijd. Maar de weigering die hiervan uitgaat lijkt ergens ook te mislukken. Als de hoofdpersoon gaat rukken in het bos, doet hij dat in zijn beste kostuum, alsof hij naar werk of op sollicitatiegesprek gaat. En de vele verwijzingen naar zelfvoorziening - van de taal zelf, die zich door de wederkerige constructies lijkt terug te plooien op zichzelf, tot masturbatie als het enige vermogen tot handelen - lijken minstens zo ambivalent.

Ik heb de indruk dat men zich met de economische terminologie in het werk van Ouwens niet goed raad weet. Zo sprak ik eens een gepromoveerde neerlandicus en liefhebber van Ouwens. Hij zette, in een voor de neerlandistiek niet ongebruikelijke manoeuvre, het gebruik van termen als 'verzorgingsstaat' in de bundel Klem als modieus weg. En in En gene schitterde op de rede, de bundel opstellen over Ouwens uit 2002, wordt gesteld dat de betekenis van economische en financiële metaforiek bij Ouwens vaak moeilijk te achterhalen is, maar wellicht een oorsprong heeft in de christelijke schuldgedachte. Mogelijk, maar voor mij verwijzen deze metaforen ook domweg naar een zeer reële sociale ervaring en onmiskenbare historische ontwikkeling: de toenemende mate waarin het alledaagse leven doordrenkt is geraakt van economisch denken, zich verknoopt heeft met de financiële markten, en de weerslag die dit heeft op wat je als onze affecten zou kunnen aanduiden.

Maar zou Ouwens' poëzie niet te lezen zijn als een poging te ontsnappen aan deze kolonisering van ons alledaagse, affectieve leven door de economie? Die vraag wil ik hier de komende weken onderzoeken.

Ik sluit voor nu af met een toepasselijk citaat van Stevphen Shukaitis: 'The refusal of work, seen in the US in the figure of the slacker or the dropout, was seen as a means to withdraw from capitalist relations and create autonomous forms of community and existence, or what is often referred to as exodus.'

Arcadia is een bundel waarin Ouwens, masturberend (en vergeefs?), zo'n exodus onderneemt. Een uittocht uit Arcadië.

(1) Niet voor niets beweent de dichter in de regels 'extra voordeel / van het zoon-zijn' zijn eigen mannelijkheid, en de verwachtingen die aan die identiteit verbonden zijn.